— 95 —
19. De bevrijding van die hoofddwalingen, van de desorganisatie en de klassenverdeeling, welke in het verleden en het heden, den chaotischen, foutieven en onzinnigen toestand van de samenleving geschapen hebben, wordt in het leven geroepen door eene vol-komene verandering van de, tegen het gezond verstand indrui-schende uitwendige omstandigheden, welke deze grondfouten, deze desorganisatie en deze klasseverdeeling ter hunne voortduring noodzakelijk gemaakt hebben, in tegenstelling met de nieuwe feiten, welke door den tijd en door de ervaring gestadig in een of ander deel van de wereld, tot ontwikkeling gekomen zijn.
20. Eene gansch nieuwe orde van de uitwendige omstandigheden, kan thans in het leven geroepen worden, met behulp der middelen, die onder de gemakkelijkste controle van de maatschappij kunnen staan. Eene orde van zaken scheppen, die onfeilbaar voor het menschelijk geslacht een hooger karakter als tot dusver bereikt is — en een verreweg hoogeren welstand voor allen, als tot dusverre geheerscht heeft zullen in het leven roepen, van omstandigheden, welke aan alle oorlogen en aan alle tweedracht tusschen personen, zoowel als tusschen volkeren, een einde kan maken. En eene welke vrede, vriendschap en liefde tot hun recht zullen doen komen en die een verreweg hoogeren graad, van bestendig toenemend weten en welzijn, — als tot dusverre gekend was, — voor alle menschen grondvesten zal.
21. Deze uitwendige omstandigheden zullen bestaan: uit zichzelf instandhoudende en op wetenschappelijke grondslag berustende instellingen voor de voortbrenging en de verdeeling van den rijkdom; voor de huiselijke gemakkelijkheid van allen; voor de ontwikkeling van het karakter van allen, van at‘ de geboorte tot aan den ouderdom en van de lokale en algemeene regeering van allen, zonder ter hulpe te nemen, het tot dusver gevolgde onrechtvaardige en barbaarsche systeem, van persoonlijke straffen en persoonlijke belooningen.
22. Deze nieuwe instellingen zullen zijn, inrichtingen waarvan elk, voor de opname en de instandhouding eener gemeente van 500 tot 2000 personen (in de gewone verhouding van mannen, vrouwen en kinderen); welke gemeenten zich rijkelijk zelven onderhouden kunnen, met behulp van den hoogeren trap van hun weten en hun goed geleide nijverheidsvlijt, en ondersteund worden door de onbegrensde hulpmiddelen van de mechaniek en de chemie, welke tot bevrijding van alle ongezonde en weerzinwekkende verrichtingen van het leven, in praktijk kunnen worden gebracht.
23. Deze doeltreffende veranderingen van de uitwendige toe-