— 93 —
het menschelijk geslacht — werkelijk van nut voor geen énkel individu, welken rang of welke positie hij ook, het zij in welk land ook mag toebehooren of bekleeden.
4. Deze dwalingen loopen door alle menschelijke verrichtingen, van af de vroegste tijden. Zij zijn van hetzelfde soort als deze dwaling, die duizende jaren geduurd heeft, dat de aarde vlak is en onbewegelijk, en dat de zon om haar heen draait.
5. Deze, in het oogvallende feiten, zijn met de ingebeelde voorstellingen, dat ieder mensch zijn eigen karakter, zijn eigen gevoelens en handelingen bepaalt, zoo handtastelijk in tegenstelling, dat deze dwalingen niet zoo lang den menschelijken geest hadden kunnen beheerschen, waren zij haar niet voortdurend opgedwongen geworden, door eene algemeene organisatie der maatschappij, bestaande uit eene drie-eenheid van machten, waartegen tot op heden geen individu, met het geringste uitzicht op succes, vermocht te strijden.
6. Deze drie-éénheid van macht bestaat primo uit: de geopenbaarde godsdiensten, door menschen uitgevonden; secundo: uit menschelijke wetten, en tertio: uit regeeringen, gesteund door de onwetendheid en door de zelfzucht der menschen. En deze maatschappelijke organisatie, heeft de heerschappij gekregen, over alle volkeren der aarde.
7. Deze organisatie kon bij die volken, welke de kunst hadden verkregen, om feiten en wetten van de natuur af te zien, en de wetenschappen uit haar af te leiden, niet in stand worden gehouden, zonder dat de maatschappij werd ingedeeld in klassen, waardoor de invloedrijksten en machtigste klassen, een open en schijnbaar recht verkregen, om deze organisatie in het leven te houden.
8. Geen lid der menschelijke familie, heeft eenig werkelijk belang bij de instandhouding van deze grondfouten, waarop de tegenwoordige samenleving berust, of bij de klassen-verdeeling, waardoor deze dwalingen, der menschheid worden opgedwongen.
9. Deze dwalingen, deze organisatie en deze klassen-indeeling, zijn de eenige oorzaken der onwetendheid en van de armoede; van den tweespalt tusschen geest en belang, van de hartstochten, de ondeugden, de misdaden; kortom, van het totaal van ellende, waarvan tot nog toe, de geheele menschelijke samenleving doordrongen is geweest.
10. Zoolang deze grondfouten, deze organisatie en deze klassenverdeeling door de autoriteiten en door de publieke opinie worden ondersteund, is eene genezing van het kwaad niet te verwachten.