— 92 —
En ten slotte een zevental, dat betrekking heeft op de leiding en de regeling van den tegenwoordigen toestand, naar eene nieuwe, zooals Owen die geschetst heeft. De laatste en 25ste wet, geeft enkele regelen van arbitrage aan, bij verschil over sommige punten van regeling. Wanneer deze wetten ingevoerd zijn, kunnen alle anderen worden afgeschaft en is de toestand genoegzaam, voor een nieuwe voorbereid.
In het Zevende Deel, komen nu nog de conclusies der voorafgaande. Vervolgens geeft Owen daarin een sterk betoog over de noodzakelijkheid, de wereld op meer moreele grondslagen te vestigen. Hij voorspelt daarin veel, hetgeen hem den naam van den „ouden profeet” verschaft heeft. Hij ziet de anarchie naderen. Thans heerschen weinigen over velen, maar die velen zullen zich vereenigen en dan zullen die velen, op hunne beurt, een macht worden. De naties zullen opstaan. Reeds nu zijn revoluties te voorzien en deze zullen zich uitbreiden en vermeerderen. Groote rampen ziet Owen over de menschen komen. En dit allés is te voorkomen, daar een zachte en vriendelijke toekomst mogelijk is, zoo de menschen maar geneigd waren den hand te slaan aan de vervorming hunner samenleving, wat Owen’s eenigste hoop is, voor de toekomst der menschheid. . .
* *
*
Wij deelen nu de „Vierentwintig stellingen” mede, die Owen den 5en Maart 1889 verdedigde in een openbaar debat, tegenover den Reverend Mr. Legg een „dissenter.”
1. Van af de vroegste tijden der bekende geschiedenis, hebben alle menschelijke aangelegenheden berust, op fundamenteele fouten.
2. Die fouten waren: ten eerste, het geloof dat den mensch geschapen is met een vrijen wil, te gelooven, dat hij gevoelde en handelde, zooals het hem beliefde en dat hij daarom voor zijne gedachten, gevoelens en handelingen aan zijne medemenschen verantwoordelijk moet zijn. Ten tweede, het geloof dat de mensch zijn eigen karakter vormt, en dat hij daarom de maatschappij voor dezelve verantwoordelijk moet zijn, naar de mate van de begrippen van degenen met wien hij tezamen leeft, hoe onverstandig en onzinnig deze begrippen ook mogen zijn.
3. Deze beschouwingen staan in tegenspraak met de feiten. En het is daarvandaan gemakkelijk te bewijzen, dat zij onverstandig en onzinnig zijn — schadelijk in den hoogsten graad, voor de eenheid, de vrede, de deugd en het geluk van