orgel en blies.
‘Ere zij God,5 zongen de matroos en de machinist en de vestiairejuffrouw en zelfs de dichter en de saxofonist. ‘Niet zingen!5 verbood de chef, ‘denk om onze lucht.5 Maar niemand luisterde meer naar hem. De piccolo blies met bolle wangen dat iedereen veilig de hoogste tonen haalde, toen hielp hij hen afdalen naar ‘vrede op aarde5. Maar toen hij hen begeleidde naar het welbehagen dat in de mensen is, zweeg de student, omdat hij alleen nog maar schor kon zingen. Hij had nu in twee uur geen borrel gehad en was weer een lieve jongen, die spijt had, omdat zijn moeder vergeefs op hem zat te wachten. De provinciale heren echter galmden dapper mee, hoewel een beetje langdradig, zoals ze in hun jeugd waren gewend door een ouderwetse organist.
Er waren er natuurlijk, die niet meezongen. De restaurateur, omdat hij zelf had gezegd, dat er niet gezongen mocht worden. En de keurige mijnheer en mevrouw met uitgestelde vacantie, want zij ergerden zich, dat ze niet gewoon als iedereen die zomer rustig naar buiten waren gegaan. En de leraressen M.O. want die stakkerds hadden zelfs nooit van de Engelenzang gehoord. En ook de jonge moeder zweeg en zoogde glimlachend haar kindje. Maar de chirurg, die eerst met zijn vingers had zitten draaien, nam opeens zijn sigaret uit de mond en zong met een diepe bas het Amen mee.
‘Mooi zo,5 zei de piccolo. Hij stak zijn mondorgel diep in zijn achterzak en toen hoorden ze pas dat het veilig signaal werd gegeven. Hij stapte naar de kelderdeur en hield die correct open. Maar alleen de keurige mijnheer en mevrouw maakten haast. De anderen bleven staan en keken rond, alsof ze nog graag verder hadden gezongen met al die medemensen.