Vijf minuten van de eeuwigheid
De dictator zat voor een ogenblik alleen in zijn werkkamer.
De kamer was groot, eigenlijk een zaal. De dictator was groot, eigenlijk een mensgod.
De dictator had zo juist een generaal in verbanning gezonden en de doodvonnissen ondertekend van twee zijner oudste vrienden. Nu keek hij naar een vlieg, die over de ruiten liep.
Buiten het venster klonken commando’s, er werd een wacht afgelost. Auto’s gleden suizend aan, want over vijf minuten zou de dictator moeten instappen om een standbeeld van zichzelf te gaan onthullen. Voor de deur van zijn werkkamer klonken voetstappen, toen stonden ze stil. De dictator wist waarom: de drie onbeweeglijke gardisten, die hem hadden te bewaken, mochten in deze vijf minuten niemand toelaten.
Hij streek tevreden over zijn sik, die de hele wereld kende en die een brede zwarte verticaal trok onder de langere scheve lijn van zijn neus. Hij was zelf nogal gehecht aan de sik, die hij met genoegen terugvond op alle cari-caturen in de satirieke bladen. Want het publiek moet een dictator op het eerste gezicht kunnen herkennen. Maar plotseling liet zijn hand de sik los en gleed zachtjes neer op zijn dij. Hij had niets meer te maken met de sik. Hij had zo juist vijf minuten vacantie genomen. Vijf minuten voor zich zelf, - een zwakheid die hij zich nu eens wilde toestaan. Vijf minuten, en toch de vacantie die hij zich had beloofd, - al twee jaar lang, sinds hij zich dictator had gemaakt. Twee jaar lang had hij al een klein plekje eeuwigheid in het vooruitzicht, waar
52