mensen te bidden. Door de ramen valt het namiddaglicht grauwer en grauwer, de reeks kaarsjes aan het Maria-altaar gaan rossiger glanzen. Ja ja, daar zit hij nu in de kerk. Wat wil Age toch?
Dan draagt de meid haar emmers weg en de loodgieter legt zijn gereedschap bij elkaar. Het electrisch licht gaat op, er schuiven ook meer mensen binnen. Vale vrouwtjes, kinderen, oude mannen. Het hoogaltaar is nog donker. Maar een koorknaap steekt zuinig om-en-om een paar kaarsen aan en dan staat ook de kapelaan op het altaar.
Achter in de kerk zit de schipper het te bezien. De gebogen ruggen en de handen die de rozekrans schuiven. Hij hoort een eentonig geluid van mompelende stemmen, die zich aanhaasten achter de galm van de kapelaan. - Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons. -Hij staat op en steekt zonder erg zijn vingers in het wijwater; buiten veegt hij ze droog aan de vacht van de kees, die geduldig op zijn achterwerk zat te wachten. Dan zet hij zijn kraag op tegen de regen en denkt: Nu ga ik dus geen kerk meer binnen.
Die middag is de moeder naar de ogendokter geweest met Rinus. Ze stond op de mat en zei daar al tegen de meid: ‘Ik heb geen geld. Maar het is mijn oudste.5 Er zijn nog goede mensen, de ogendokter is naar voren gekomen.
Nu moet Rinus dus naar een gesticht. Het kan nog beteren, zei de dokter. Maar in het gesticht leren ze vast wat nodig zou kunnen zijn. Toen begreep ze wel dat het mis was, zo’n dokter kan niet meer zeggen.
Mijn Rinus! Ze heeft hem een reep gekocht en is teruggelopen naar de schuit, het Freja moest op tijd drin
41