geen zorgen, hij was op weg naar de Rabbi.
Na een kwartier kwam de vrouw naar buiten. ‘Bedankt jongeman, nu ga ik dan maar. Het kind is verschoond, dat valt wel weer in slaap.5 Ze deed een paar stappen maar keerde zich nog eens om. ‘Je bent hier vreemd, nietwaar? Als je soms mee wilt lopen, zul je zien wat je nog nooit hebt gezien. Compleet een wonder. Stikvol mensen staat het bij het Leerhuis en allemaal om onze Rabbi te horen bidden.5
Zwijgend liep Menachem achter de vrouw aan. Die schoof nu op haar gemak langs de weg, hier en daar een praatje makend of luidruchtig omhoogroepend naar buren en verwanten, die in de schemer, aan hun venster, van de voorjaarsluwte genoten. De avondster glom al aan de bleke lucht, toen ze bij het Leerhuis kwamen. Het kaarslicht, dat door de wijdopen deuren naar buiten viel, bescheen rij achter rij van wachtenden. ‘We zijn laat,5 zei de vrouw en wrong zich tussen de mensen, ‘hij is zeker al binnen.5 - ‘Nog niet,5 antwoordde iemand, ‘maar hij zal nu wel dadelijk komen. Zie, daar staat al een tweede ster.5 Allen keken omhoog. Ja, de avondster stond niet meer alleen. Een gemeentedienaar kwam naar buiten, keek gespannen uit over de menigte en ging weer naar binnen. De mensen op het pleintje werden druk en ongedurig. ‘Zo laat is hij anders nooit,’ verontschuldigde zich de vrouw bij Menachem. Maar die stond rustig en tevreden te wachten.
Daar wees iemand ontsteld omhoog. ‘De derde ster!5 Een verward gegons ging op. Nu was het tijd voor het avondgebed, en waar bleef de Rabbi? Iedereen praatte en niemand luisterde, de stoep van het Leerhuis stond vol gebarende en onrustig rondziende mensen.
Zo gingen de minuten voorbij. Ster na ster trad uit het
17