aan het eind van mijn reis, nog met woorden mijn weg zoeken en de vragen van nieuwsgierigen beantwoorden? Neen, zowaar ik leef, ik wil hier wachten tot mij de weg gewezen wordt.5 En omdat hij misschien lang zou moeten wachten en zijn hongerige maag knorde als een kwade hond, greep hij in zijn bundel naar het laatste stuk van zijn Kossower brood. Maar juist toen hij er zijn tanden in zou zetten, vloog een kleine grijze mus rakelings langs zijn oor omhoog naar een dakrand. Tot beneden op zijn standplaats hoorde Menachem Mendel het piepen van het jonge broed en dadelijk kwam de mus ook weer te voorschijn en vloog haastig heen. Toen ze hem voor de tweede maal voorbijschoot, liet hij wat broodkruim vallen; het was wel een kinderachtig vermaak, dacht hij, maar hij stond hier nu toch eenmaal niets te doen. En zo voedde hij afwisselend zichzelf en de mus met haar broedsel, tot hij tenslotte geheel vergat, waarom hij juist hier op deze straathoek stond. En toen, terwijl de mus de laatste kruimels wegpikte, voelde hij met een glimlach hoe juist en passend de woorden van het verplicht gebed na deze maaltijd hem op de tong kwamen. Die de wereld ganselijk voedt met zijn goed-heid. Met de ogen op de toegewijd pikkende mus voltooide hij het gebed en bemerkte eerst daarna dat dit meer dan de woorden was geweest. Glimlachend dankte hij de kleine vogel met een hoofdbuiging, waarvoor hij vergat zich te schamen.
Maar een tel later werd zijn glimlach verjaagd door een harde stoot in zijn zij. Verschrikt keek hij om en zag dat een brede vrouw, met een mand wasgoed aan iedere arm, hem voorbij wilde. ‘Schande!’ keef ze. ‘Hoe schaamt zo5n luie slungel zich niet om andere mensen in de weg te staan! Pas maar op, dat ze je niet de poort
15