derscheid. Ook deze mensen keken bezorgd of opgewekt, dom of schrander, ook zij liepen in hun eigen richting naar hun eigen doel, of verkondigden druk hun mening aan anderen, - kooplieden, handwerkers, geestelijken, allen. En ook de stad zelf was als elke andere stad, een toevallig geheel van grauwe huizen en nauwe straten, met sneeuwhopen op de hoeken en modder op de rijweg.
Menachem Mendel volgde zwijgzaam de ingewikkelde bochten van het ghetto. Hij had op zijn ganse lange tocht vastgehouden aan het ietwat vermetel voornemen, dat hij niemand met woorden de weg wilde vragen naar de stad en het huis van de Rabbi. Hij ging langs werkplaatsen waar arbeidende wevers de weefspoel wierpen, langs een smidse waar het rode vuur een naakte borst bescheen, langs een winkel, waar de netgeklede koopman in de deurpost hem afwachtend aanzag, maar hij vroeg niet. Zonder woorden, slechts afgaand op een glans van heiligheid, wilde hij de Rabbi zoeken. Als een gloeiende smidse en een klepperend weefgetouw de smid en de wever doen vinden, zou dan de heilige onvindbaar zijn?
Maar de zon ging al dalen en nog dwaalde Menachem door de stad Sassow. Nergens lag een zichtbaar spoor dat hem tot de Meester kon leiden.
Eindelijk stond hij stil op een straathoek. Terneergeslagen legde hij zijn stok en bundel naast zich en leunde zijn rug tegen een huismuur. Welhaast was het tijd voor het avondgebed en nog had hij niet gevonden wat hij zocht. Maar hij wilde en zou niet vragen. ‘Zie,5 hield hij zich voor, ‘ben ik niet gevlucht van het Kossower seminarie omdat ik veel te veel woorden wist en te weinig van de werkelijkheid Gods? En zal ik nu hier in Sassow,
14