Henri van de overkant

Titel
Henri van de overkant

Jaar
1936

Druk
1963

Overig
5ed 1963

Pagina's
255



zijn vingers trommelden een wijsje tegen het glas, het liedje uit de operette van de Bettelstudent, die hij juist de vorige avond was gaan zien in het Paleis. ‘Als niemand mij meer crediteert...* Hij neuriede zachtjes terwijl hij wegvoer in het zog van zijn dwalende gedachten.

‘De Bettelstudent, niets dan operette-onzin, - maar wat zou ’t een gemak zijn als men niet meer met geld te maken had, - ’t antiek moest natuurlijk zijn waarde houden anders was de aardigheid eraf, - maar wat zou het een hoop minder last geven met de huizen, - je huizen die leegstaan, en de achterstallige huur. Dat vader ook niets dan huizen wou hebben, wat een last die huizen...* Zijn vingertoppen trommelden de Bettelstudent, zijn ogen telden zijn huizen aan de overzij van de gracht voorbij de brug. Nummer 40, 38, 36, - 34 viel eruit, dat had die kaasboer nooit willen verkopen, 30 op de hoek van de Bethaniestraat. Jawel, daar staan ze weer op de huisdeur te krassen, zulke kinderen toch* -hoe kan men iets dat gaaf is, willen vernielen?

Waarachtig, die pastoor waarschuwt ze nog, netjes van die maa. Nou roepen ze hem na, natuurlijk, dat hoort erbij, - en ’t is nogal een bejaard iemand, - eerbied kennen ze niet meer. - Een oude man, een boerenpastoor, - wat een groene soutane, hoe wil zo’n man er zo bijlopen? Ze hebben toch al genoeg bekijks. En dat rare pak onder zijn arm... Jawel, daar heb je het al: ‘Ome Gerrit! Ome Gerrit!’ Wat een tuig toch, die overkant. —

Mijnheer Godschalk werd opmerkzaam. De geestelijke stond stil aan de hoek van de brug en de jongens deinsden achteruit, maar de pastoor zag ze niet eens, zijn blik bleef rusten op het venster waarachter mijnheer Godschalk stond uit te kijken, het venster met de gouden letters. Toen keerde hij zich resoluut daarheen ea de jongens bleven achter, ze waagden zich niet naar de nette overkant. Zijn soutane haakte aan een kruk van de bedelende invalide» haastig maakte hij zich vrij.

‘Die komt hierheen,’ dacht mijnheer Godschalk. Hij zag een mager, boers gezicht en een paar afgetrapte schoenen. ‘Wat kan die man van me willen?’ vroeg hij zich en puntte zijn snorretje op.

De pastoor beklom de hoge stoep. Mijnheer Godschalk had zich van het raam afgewend, hij keek naar de kamerdeur en wachtte af. Even knepen zijn ogen onzeker dicht: hoe sprak men zo’n geestelijke aan? Met ‘Eerwaarde’ of ‘Mijnheer Pastoor’? Hij koos het Eerwaarde.

‘Pastoor Lemmens,’ stelde de geestelijke zich voor. ‘Ben ik hier terecht bij de antiquair Godschalk?’

Mijnheer Godschalk boog. Hij had zijn leertijd in Parijs doorge

7

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.