bracht en er aangename manieren bij overgehouden, de pastoor stond er bedremmeld van. ‘Wat verschaft me het genoegen?’ vroeg mijnheer Godschalk in zijn beste intonatie, die werkelijk haast even beschaafd Nederlands was als bij zijn niet-joodse standgenoten.
‘Ik kom van Brabant,’ zei de pastoor in zijn zangerige tongval. Tutte. - Uw adres kreeg ik van de kasteelheer, hij heeft het voor me opgezocht in een boekje, - een catalogus, meen ik. Ik moet u wat laten zien.’
‘Is het voor een taxatie?’ De antiquair taxeerde nog eens zorgvuldig de bezoeker, daarna wees hij luchtig op een stoel aan de empire middentafel.
‘Neen, - o neen, dat niet. - Ziet u maar eens!’ De pastoor zat al op de punt van een stoel en ontvouwde voorzichtig papier na papier. Op het krantenomslag volgde een stuk bruin kaftpapier, daarna kwam roze vloei en toen een lap kleurig oud kerkborduur-sel, dat mijnheer Godschalk een stap dichter naar de tafel trok. Maar de pastoor vouwde het kleed haastig open en vatte toen met oneindig eerbiedige handen een gesneden eiken madonnabeeldje, dat hij voor mijnheer Godschalk neerzette.
‘Zie eens mijnheer.’ De pastoor richtte een paar smekende grijze ogen op het beleefd onbewogen gelaat tegenover hem. ‘Dit hebben een paar werklui gisteren in mijn kerk gevonden, - ’t was weggemetseld in een holle wand. ’t Zou kunnen, - ’t zou toch altijd kunnen, nietwaar? dat het daar in de reformatie was verborgen geworden, - als u me met zekerheid zou kunnen zeggen hoe oud het kan zijn...?’
Mijnheer Godschalk zette zijn lorgnet af en weer op.
‘Antiek is ’t in ieder geval,’ verzekerde hij.
‘Maar dat spreekt toch vanzelf mijnheer. Die mensen hebben het dadelijk bij mij gebracht. Daar kan geen bedrog bij wezen.’ ‘Neen, neen, dat zeg ik toch juist!’ Mijnheer Godschalk strekte zijn hand uit naar het beeldje, de pastoor boog zich onbewust afwerend over de tafel. Maar mijnheer Godschalk had het al tussen twee vakkundige handen gevat, draaide het om en om en krabde toen voorzichtig met een nagel langs het voetstuk, over de laag vettig vuil, die het snijwerk bedekte. Tegenover hem wachtte de pastoor met ineengeklemde handen, in voortdurend verweer tegen zijn impuls om op te springen en het beeldje te redden uit de profane greep.
Mijnheer Godschalk woog de madonna op de hand, zette haar voor zich neer en wendde haar naar alle zijden, oplettend waardeerde hij de contouren. Daarna krabde hij voorzichtig verder
8