Maar op de hoek van de Raamgracht moest hij opeens stilstaan, omdat een rare schok door zijn benen was geslagen. Hij stond er zo geschrokken dat de huizen en de bomen gingen slingeren voor zijn ogen. Opeens lag alles in stukken, zijn hele plan dat kant en klaar was geweest, viel in elkander, volkomen in het ongerede. Hij werd er duizelig van.
En het was zijn eigen schuld, zijn eigen stomme schuld. Hij had aan alles gedacht, behalve aan wat er het meest opaan kwam, juist zoals op school met de redeneersommen. Aan het belangrijkste had hij niet gedacht omdat dat vanzelf sprak, en nu was alles fout. De hele Artisdag zou nog mislukken, doodeenvoudig omdat hij niets tegen Mietje had gezegd. Hij had helemaal vergeten te vragen of Mietje wilde, hij had er nog niet aan gedacht, dat zij moest meewillen. Hij had de Artisdag klaargemaakt voor haar omdat hij het zelf zo prettig vond, maar misschien wilde ze heel iets anders, misschien kon ze niet eens weg van huis of had ze een afspraak met een ander. Hij had kunnen huilen, maar omdat hij twaalf was, ging dat niet meer. Hij stond alleen maar stil tegen de leuning van de Raambrug en zag de zonneplekken in het grachtwater wazig worden.
Toen ze weer gewoon waren, viel hem in, dat hij misschien nog wat verhelpen kon. Maar dat moest hij nu het allereerst met Mietje overleggen.
Haar school was altijd eerder uit dan de zijne maar meestal bleef ze hinkelen of bikkelen omdat de mensen bij haar thuis pas boos werden als ze niet op tijd mee aan tafel zat. Hij keerde dus om en keek uit over het Waterlooplein, ja, daar kwam ze aan, midden tussen een hele stoet meisjes, stevig gearmd in hun rij. Maar ze maakte haar arm vrij en wuifde terug toen hij groette.
Henri draaide weer om en ging op een paar pas afstand achter hen aanlopen. Hij had nog nooit zoiets gedurfd, maar nu moest het wel. De andere jongens liepen vaak achter meisjes aan, maar liefst achter de jongejuffrouwen uit de school in de Nieuwe Hoogstraat. Ze keken haast nooit naar de meisjes van de armenschool, alleen een paar jongens als Dorus riepen wel eens vuile woorden als ze voorbij kwamen en dan gaven ze ook wel antwoord. Maar niemand liep ooit echt achter ze aan om kennis te maken.
Dit was dus iets heel bijzonders, ook voor de meisjes. Het was zo duidelijk dat hij voor Mietje meeliep, dat de vriendinnetjes direct achterom keken en elkaar duwtjes gaven. Bij de Zanddwarsstraat namen ze Mietje opeens vast bij haar armen, draaiden haar naar Henri en wezen giechelend: ‘je vrijer loopt te wachten, meid!’ -Ze smoesden nog zachtjes een heleboel praatjes aan haar oren,
77