Die avond moest Henri voor het eerst van zijn leven zelf het gaskraantje dichtdraaien eer hij slapen ging.
Er kwam hem ook niemand goedenacht zeggen. Sellie hield zich met bloedend hart aan de geldende regel, dat de huisdame de kinderen behoort te verzorgen. En madame Pion dacht er zelfs niet aan dat ze een huisdame zou kunnen zijn. Ze had een van de monumentale koffers geopend, die haar in de bovengang stonden op te wachten en hief nu stuk voor stuk de vele luchtige, glanzende, zachtkleurige toiletjes uit hun vloeipapieren omhulsel om ze daarna toegewijd en bedrijvig te schikken in de kleerkasten van haar petite Julie. Maar toen ze een roze crêpe négligé voor zich uithield, welks sierlijke golvingen zich wachtend schenen te ronden naar de lichaamslijn der jonge vrouw, beet madame Pion een klein bloedend gaatje in haar onderlip. Het bleek minder gemakkelijk dan zij zich had voorgesteld, om af te wachten tot haar kleine Julie ge-desillusineerd terug zou komen van haar huwelijksreis en zich berouwvol laten vertroetelen door een tedere vriendin.
Een verdieping hoger lag Henri en wachtte. Hij hoorde wel steeds heen-en-weer lopen en dacht ook telkens dat hij nu de trap hoorde kraken onder een voetstap die naar zijn kamertje kwam, maar er kwam niemand. Op het laatst werden zijn oren helemaal gespannen naar het geluid, want er was nog nooit een avond geweest dat hij zelf zijn nachtpitje had aangestoken en het gaslicht afgedraaid.
Eindelijk, toen de gangklok tien uur had geslagen en zijn hoofd raar zeer deed doordat het schelle gasgloeilicht zo lang in zijn ogen had geschenen, begreep hij dat er niemand meer komen zou. Er was iets veranderd dat tot dusver altijd hetzelfde was gebleven. Er werd niet meer voor hem gezorgd, hij moest zichzelf helpen. Hij stond op, stak het oliepitje aan en draaide de gaskraan dicht, het kamertje werd meteen halfdonker. Toen hij weer in bed lag, voelde hij langs zijn eigen lijf, het was recht en lang en het lag erg alleen.
Hij vond het prettig om met zijn handen zichzelf te troosten, hij streek zelfs over zijn wangen hoewel hij zich daarna toch een beetje schaamde. Toen ging hij liggen bedenken wie nu bij hem zou mogen zijn. Hij probeerde van alle gezichten die hij kende, of ze zich nu vriendelijk mochten komen buigen over zijn bed. Maar hij vond er geen waarmee hij helemaal tevreden was.
Totdat op het laatst, toen hij zich maar op zijn kant legde om te gaan slapen, een rond lachend gezichtje hem aankeek achter zijn eigen gesloten oogleden. Het was Mietje van de overkant. Natuur
74