‘Et le fromage. Et du beurre.’
‘Kaas en boter,’ zei Henri.
‘Met sjabbes-nimmer terugkomen,’ zei Sellie. ‘Ja, ik zal me daar het vleesservies laten treifemaken. Boter en kaas! gein heeft ze. Afijn - weet ze veel!’
‘Misschien zijn ze het daar zo gewend,5 suste Henri. ‘Het is de eerste dag, ze weet natuurlijk niet wat onze manieren zijn. En Fransen drinken altijd koffie na hun eten.’
‘Je praat naar je verstand,’ zei Sellie en perste haar lippen op elkaar. ‘Maak nou geen moeilijkheden,’ raadde Doortje, ‘ze kan ons meer kwaad dan goed doen.’
‘Maar voorlopig kan ze van mijn meer last hebben dan ik van haar. Afijn, ik wil vandaag desnoods wel koffie zetten, maar ik maak er geen gewoonte van. Henri zeg jij haar maar dat ze koffie kan krijgen - zonder melk natuurlijk. En met de kaas moet ze maar wachten tot morgenochtend, ik heb de verantwoordelijkheid voor het serviesgoed.’
Dit werd moeilijk. Henri vertaalde zo goed als het ging, maar madame Pion begreep niet veel en dus moest hij bovendien nog gaan uitleggen dat een jood geen vlees en zuivel bij dezelfde maaltijd mag eten.
Madame Pion had nu kleine zweetpareltjes om haar neus, haar onderkin trilde. ‘Mon Dieu!’ riep ze en stak haar armen wanhopig omhoog, ‘il ne manquait plus que ga. Une cuisine rituelle! Ah ma pauvre Julie, - qu’ai-je fait, qu’ai-je fait!’
‘Het lijkt wel de opera!’ verklaarde Sellie die al koffie zat te malen. ‘Laat ze nu naar boven gaan, dan brengt Doortje dadelijk de koffie.
Maar nu had madame Pion één woord verstaan, - ‘opéra’ - en de toon waarop het werd gezegd, was haar niet vreemd. Met een ruk keerde ze zich naar Sellie, wild gesticulerend. Als een hoos stroomde haar opgewonden woordenvloed over de druk koffiema-lende Sellie. Niemand begreep een syllabe van wat ze zei, ook Henri verstond niets meer, maar ze gaf niet op, haar stem daalde en rees langs alle toonhoogten, tot ze zichzelf kwijtraakte in een hoge gillende uitroep en met twee toegeknepen vuisten voor Sellie bleef staan.
‘Stapelmesjogge,’ zei Sellie, gaf een harde klap op de koffiemolen en zette hem gevuld en wel weer terug op de kastplank.
‘Voor die maak ik me niet meer te sappel. Morgenmiddag om halfeen is er koffie.’
Dit was het begin der vijandelijkheden.
73