Het was wel wonderlijk dat Henri Godschalk het tweede huwelijk van zijn vader nog in 't geheel niet in verband had gebracht met de prentjes van Dorus Steeman. Waarschijnlijk kwam zo iets niet in hem op, omdat de school van Meulmans, met de jongens en alles wat erbij behoorde, nog altijd een heel aparte wereld voor hem was, vele lichtjaren verwijderd van zijn eigen aards milieu, het vaderlijk huis dat tot dusver zijn eigenlijke voedingsbodem was gebleven. Als hij later wel eens nadacht over die pre-puberteits-jaren, lag er altijd een glimlachje klaar in zijn hart. Juffrouw Augusta was nu eenmaal een noodzakelijk kwaad geweest, maar niet erger dan dat, en zijn vader had zich zelfs niet meer met hem bemoeid dan toen hij een klein kind was. Er waren Franse leesboekjes en thema’s geweest die zijn vader met hem had gelezen en doorgewerkt, en menig rustig avonduur was voorbijgegaan terwijl hun hoofden zich samen bogen over dictionaires en cahiers. Maar de warmte van die jeugdperiode straalde toch voor het grootste gedeelte uit de keuken in het benedenhuis, waar Sellie en Stina hun eigen goed humeur en opgewektheid meedeelden aan de stomme voorwerpen. Er bestaat een klein doek van de schilder Henri Godschalk, ‘stilleven met deegrol’, en wie het nauwlettend beschouwt, voelt zich opgenomen in een sfeer van diepe toewijding. Deze laatste maand, met Sellie en de niet onvriendelijke Doortje in de geurige blinkende keuken, was voor Henri een heerlijke traktatie geweest. Hij gaf zich zelfs rekenschap, dat hij dit zo heerlijk vond omdat het iets bijzonders was dat niet meer terug kon komen. Als Sellie zomaar een kippelevertje voor hem viste uit de soepketel, smaakte het tweemaal zo lekker omdat hij het tussen zijn vingers mocht houden en er geen vork en mes aan te pas kwamen. Ze kookte al die tijd geen bonen en geen spruitjes omdat hij die zo vreselijk vond, maar gaf wel driemaal gebraden appelen uit de oven en toverde op de meest onverwachte ogenblikken gepofte kastanjes te voorschijn uit de asla. Henri was helemaal niet gulzig en ook geen fijnproever; als hij gewoon boven aan tafel zat, had hij niet eens vaak trek in zijn eten. Maar al wat Sellie hem met een opwekkend knikje aanreikte uit haar ronde glimmende handjes, was welkom en aantrekkelijk.
’s Avonds na het eten als de keuken was opgeruimd, genoot hij het meest. Dan suisden de twee gouden vleermuisvlammetjes boven zijn hoofd en blonken terug uit de koperen kranen en de glimmende roodkoperen buis van de pomp, die wel nooit meer werd gebruikt, maar toch nog prettig ertussen stond. Ze wuifden ook rossige strepen over de geschuurde witmarmeren vloer en kaatsten in het glimmend gepoetste zink van de gootsteen. Sellie droeg
70