hij na ieder opwindend resultaatloos souper met Julie zijn troost ging zoeken in de welbekende vergulde salon met het stompzinnig vrouwenvlees. Doch naarmate de ene maand de andere achter zich liet en zijn kennersoog bij ieder nieuw bezoek aan Parijs kon waarnemen hoe zich smaak en talent ontwikkelden in Julie’s verfijnd Pools zieltje, werd zijn onbevredigd verlangen ook een geestelijke marteling. Toen veroorloofde hij zich eerst schuw maar later bij vol bewustzijn de gedachte, dat er nog een andere weg was, - dat hij het meisje met al haar sierlijkheid en jeugd zou kunnen bezitten in een wettig huwelijk, voorgoed, tot aan het einde.
Maar Julie weigerde geërgerd en obstinaat ook mijn huwelijksaanzoeken. Nog toen hij in gepast dofzwart, maar werkelijk medelijdend, haar blik trachtte te vangen boven de open groeve van haar vader, keek haar smal wit gezichtje omhoog over zijn hoge hoed naar de wolkflarden van de herfsthemel.
Na een jaar van zenuwspanning en lichaamshonger, als hij nooit ook maar bij benadering mogelijk had geacht, en na een laatste, niet meer controleerbare nachtelijke huilkramp, zette hij zich op een morgen tegenover madame Pion en vroeg bijna smekend om haar bijstand.
De voorjaarsochtend, na zijn verwarde, zwetende foltemacht, drong haast ondraaglijk zoel in het kleine kantoortje, hij ging met zijn rug naar het lichte raam zitten en stond toen weer op. Op madame’s bureau verwelkte een toef viooltjes met wee doordringende geur, hij nam het vaasje op, stond er een moment mee in zijn hand, zette het weer neer en droogde zijn voorhoofd met zijn zakdoek. De magere poes die zachtjes kermend haar rug tegen een tafelpoot wreef, voelde een vinnige schop in haar buik en kroop miauwend langs de grond tot in de rokken van madame Pion, die druk zat te rekenen. ‘Laten we binnen gaan zitten,’ zei mijnheer Godschalk en wees naar het salonnetje, maar madame haalde haar schouders op als was hij een onredelijk kind. Tien uur in de ochtend, - hoe komt u erbij? ik moet hier in mijn bureau blijven. Maar praat gerust, ik hoor u wel,’ en ze greep naar een nieuwe bundel rekeningen.
Mijnheer Godschalk voelde zich bovenmate gegriefd en vernederd, maar hij had zijn bittere beker nu al zoveel malen gedronken, dat zijn eergevoel niet meer in opstand kwam. Hij zette zich tegenover madame aan het smalle tafeltje bij het loket, dat hij secuur omlaag trok, en begon meteen te spreken. Hij sprak en sprak en hoorde zichzelf niet meer. Nu hij eenmaal begonnen was zijn hart uit te storten, kon hij niet meer ophouden, het was pijnlijk en tegelijk
61