Mijnheer Godschalk wist al lang, dat men niet altijd de waarheid kan zeggen, eigenlijk had hij het geweten zolang hij zichzelf kende. Hij had indertijd zijn vader en moeder veel liever een onwaarheid verteld, dan hun protesten af te wachten als er iets was waarbij hij stellig zijn eigen zin dacht te doen. Als kind had hij zich zo van de langdurige sabbatvisites bij ooms en tantes afgemaakt. Hij ging dan met een vriendje spijbelen langs Heren- en Keizersgracht, waar des zaterdagmiddags veel helder-katoenen, witbekousde dienstmeisjes plensden met koperen emmers en glazenspuiten, die met merkwaardig succes konden worden omgewipt. Later, tijdens zijn leertijd in Parijs, had hij natuurlijk ook niet alles naar waarheid kunnen berichten. Er was inderdaad maar heel weinig van zijn privébestaan dat hij zonder retouches onder de ogen van zijn ouders had kunnen brengen. Het begon er al mee, dat hij bezweken was voor de lichtzinnige Franse keuken en zijn geweten volstrekt niet bezwaard voelde als hij een chateau-briand in mooi gebruinde boter verkoos boven de kosjere zogenaamde biefstuk, die zijn moeder hem placht voor te zetten in gele rundvetjus. Evenmin geloofde hij dat hem in een eventueel hiernamaals het overtreden van de sabbat-regels zou worden verweten, daar hij van zijn patroon toch niet kon verlangen dat die hem een vijfdaagse werkweek zou toestaan. Hij kon nu eenmaal niet geloven, dat de God, waarmee men hem in relatie had trachten te brengen, op het eind der negentiende eeuw nog tijd zou hebben om te letten op de verhouding waarin vlees, melk en boter staan gedurende de verschillende maaltijden, en controleren ging of een jongeman zijn sigaar opstak alvorens de eerste drie sterren van de zaterdagavond zichtbaar werden. Dus voelde hij zich ook in het minst niet schuldig wanneer hij zich ‘vermengde met de dochteren der heidenen’. Hij las met stil behagen de beroemde en beruchte Multatuli, hoewel meer esthetisch waarderend, dan gegrepen door diens atheïstisch enthousiasme, - het feit echter, dat hij Woutertje Pieterse kende en de Max Havelaar in zijn kast had staan, zou zijn vader een dusdanige schok hebben gegeven, dat hij in zijn brieven naar huis zelfs niet zinspeelde op de heer Dou-wes Dekker.
Zo was hij dus zonder schuldgevoelens en met een ruime collectie aangename souvenirs teruggekeerd uit zijn opleidingstijd te Parijs. Daarna had hij zich weer rustig gevoegd naar de gewoonten in het ouderhuis, - natuurlijk met dezelfde mentale restricties die hem tot dusver de vrede met zijn naaste familie had verzekerd. Toen de
52