voor juffrouw Augusta de zaak nog niet bleek afgelopen, hinderde dit hem opnieuw. Hij was echter niet van plan er nog een woord aan te verdoen, men moest van een mug geen olifant maken.
Doch oom Eli gaf niet op. Hij stond nog bij de deur waar hij was binnengekomen en keek op zijn bijziende wijze langzaam en verwonderd van de een naar de ander. ‘Wat is dat voor gekheid, -een kind van zes jaar heeft toch nog geen halsmisdaad gepleegd? Niet bensjen op sjabbesmorgen?’ - Mijnheer Godschalk spreidde zijn welverzorgde handen nog wat verder naar de haard, hij antwoordde niet en juffrouw Augusta zweeg ijzig. Henri moest bijten op het puntje van zijn tong, want hij wilde graag wat zeggen maar wist zeker dat hij het verkeerd zou doen.
‘Kom,’ zei mijnheer Godschalk, ‘we gaan eten, ik heb honger. Kijk eens wat een prachtige moten zalm, oom Eli! - ja, daarvoor moet men toch maar bij Gijs wezen.’
De oude heer keek niet eens naar de schaal, verwonderlijk genoeg, want zolang zijn vrouw leefde had hij altijd persoonlijk de vis voor het zaterdagochtendmaal ingekocht en haar thuisgestuurd. Hij kende iedere viswinkel in de binnenstad en als ergens vis werd opgediend, hield hij ellenlange discussies over kwaliteit en prijs. Maar nu liet hij zich niet vangen.
‘Laat me niet met de woorden in mijn mond staan Moos, - waarom bensj je dat kind niet behoorlijk?’
‘Hoor eens oom,’ zei mijnheer Godschalk, een beetje gemelijk omdat hij zich toch al jarenlang Maurice noemde, ‘wat kan u dat nu schelen? Het is niet de moeite waard om er woorden over vuil te maken. Henri is heel stout geweest, dat weet ik van juffrouw Augusta en hij begrijpt best wat hij gedaan heeft. Hij heeft straf en daarmee uit.’
‘Daarmee uit? - daarmee uit?’ protesteerde oom Eli. ‘Helemaal niet uit!’ Hij voelde zich zeer geraakt. Geworteld als hij was in de patriarchale familieorde van vorige generaties, vond hij het bepaald ongepast dat zijn oomzegger hem niet voluit te woord stond. Daarbij schaafde hij zich, bij ieder bezoek, voelbaarder aan de zelfbewuste manieren die de jonge neef zich omhing en die hij met één woord afdeed: ‘sjneks’.
‘Helemaal niet uit!’ herhaalde hij. ‘Kom eens hier, Henri!’
Henri gleed van zijn stoeltje. Het was een groot mens, die hem dit vroeg en dus mocht hij gehoorzaam zijn.
‘Wat heb je gedaan?’ vroeg oom Eli en bukte zich over het jongetje.
‘Ik heb juffrouw Augusta op haar bips geslagen,’ zei Henri. Juffrouw Augusta kneep haar lippen smal tegen elkaar. Oom Eli
37