Henri van de overkant

Titel
Henri van de overkant

Jaar
1936

Druk
1963

Overig
5ed 1963

Pagina's
255



zat weer met zijn geverfd-eiken paneel gewoon in het slot. Het spook was weg.

Maar de angst was niet weg, die trok ook niet weg toen hij nog eens heel goed had gezien dat de deur weer terug was op zijn plaats. De angst was alleen anders geworden. Er kon nu natuurlijk niet direct iets vreselijks gebeuren zoals straks, maar het spook kon terugkomen. Het zou stellig terugkomen, want het bestond, het was niet een droom die voorbijging. Hij had het gezien en gevoeld en geroken, het rook duf.

Het jongetje kroop weer onder de dekens, hij lag nu met zijn rug naar de deur en voelde zich ziek, zo ziek als hij nog nooit was geweest, zijn hele lijf lag tussen de lakens alsof het zo uiteen zou vallen. Net zoals het houten trekpaard in elkaar was gezakt toen hij alle schroeven had losgedraaid. ‘Ik word misselijk,’ dacht hij, ‘waardoor ben ik zo misselijk?’ Het was niet de soep en niet de appeltaart, - en niet juffrouw Augusta, - het kwam door iets anders, - daar! nu wist hij het, hij hikte en slikte, hij wilde niet overgeven op het schone laken, - maar dan mocht hij ook niet meer denken aan die geelwitte beenderenmens, - dat was het, zijn maag draaide en kneep, - het was het vuilgele wit dat misselijk maakte, het verlepte bleke wit van het geraamte. Hij kneep zijn ogen dicht, zo stijf dat hij rode en gele vlekken zag, toen drukte hij met zijn handen op zijn ogen tot de stippen licht gingen geven.

In huis was alles stil, ’t was zeker al midden in de nacht. ‘Er is toch niemand die helpen kan,’ dacht Henri, ‘juffrouw Augusta, dat helpt niet en pa slaapt beneden.’ - Alleen Stina zou mogen komen, maar als hij riep, kwam juffrouw Augusta natuurlijk...

‘Je moet jezelf helpen!’ Wie zegt dat? Het is Mietje van de overkant, die op een stoel en een stoof is gaan staan om het oliepitje van de kast te krijgen. Hij houdt Mietje vast bij haar beentjes, ze ruikt naar zeep maar ook een beetje naar het vrolijke luchtje van Stina.

Natuurlijk! Je moet jezelf helpen als er niemand anders is. Hij wilde zichzelf nu in bed omkeren zonder over te geven, opstaan, en dan vlug naar de wasemmer lopen. ‘Je moet jezelf helpen!’ en hij stond al op het beddematje. Nu moest hij nog eens naar de deur zien, - de deur was gewoon van hout, - hoe had hij daar dan doorheen kunnen kijken?

De wasemmer stond aan de andere zij van de kamer en het zeil spiegelde koud, - het was ijskoud in de kamer, nu was de winter begonnen. Henri stond te wachten, klaar om hard naar de emmer te lopen, - maar dat hoefde niet meer, het zakte al een beetje. Hij

33

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.