Henri van de overkant

Titel
Henri van de overkant

Jaar
1936

Druk
1963

Overig
5ed 1963

Pagina's
255



de hand, een heel klein tenger jongetje in zijn witgesteven mouw-boezelaartje, verdwijnend smal achter haar brede heupen, In zijn wit gezichtje stonden zijn roodbehuilde ogen groot en wijdopen. Mijnheer Godschalk schrok ervan, zo had zijn vrouw gekeken op de dag, toen ze was uitgegaan en niet teruggekomen omdat ze in haar kraampsychose het water was ingelopen.

‘U bent laat!’ verweet hij juffrouw Augusta. Die sloeg zuchtend haar ogen omhoog...

‘Ik heb daar wat uitgestaan met dat kind...’

‘Wat is er met Henri?’ vroeg mijnheer Godschalk scherp.

‘Hij was helemaal overstuur,’ retireerde juffrouw Augusta. ‘Maar hij was ook verschrikkelijk stout, ik had nooit gedacht dat hij zo kon wezen, - hij heeft dingen gedaan die ik u op sjabbes niet eens vertellen wil.’ En nu keek juffrouw Augusta weer zo beledigd, dat mijnheer Godschalk inzag iets te moeten doen om de vrede te herstellen.

‘Kan ik hem dan wel bensjen?’ vroeg hij gewild-verontrust en keek naar Henri met de ogen van een toneel-inquisiteur.

Juffrouw Augusta constateerde tevreden dat haar positie werd beschermd. ‘Eigenlijk niet mijnheer,’ zei ze, ‘maar als hij belooft dat hij nooit meer stout zal zijn, kan u het voor deze keer nog wel doen.’ En ze gaf Henri een duwtje in de richting van zijn vader. Daar stond het jongetje, klein tussen de twee grote mensen. Zijn ogen hadden nog niet naar zijn vader gekeken, hij trilde van binnen nog na van alles wat er straks was gebeurd. Hij wist ook helemaal niet wat er nu verder zou gebeuren. Er was nog nooit zo’n vrijdagavond geweest als deze; anders liep hij zijn vader bij het binnenkomen tegemoet en ging alles vanzelf, het handopleggen en de zoen daarna en het nippen van de wijn waarover de zegen was gesproken. En al die tijd, en ook tevoren al, terwijl hij met juffrouw Augusta wachtte op zijn vader, het heerlijke zachttrillende gouden licht uit de feestelijke luchter.

Nu gebeurde er iets boven hem, over hem heen, tussen vader en juffrouw Augusta, dat hij niet begreep en dat vijandig was. Hij kon natuurlijk wel begrijpen dat juffrouw Augusta boos was, maar pa hoefde niet boos te worden want die wist helemaal niet wat hij had gedaan, en waarom geloofde pa juffrouw Augusta dadelijk maar helemaal, zonder hem iets te vragen?

Dus stond hij daar heel stil, keek naar een rode roos in het tapijt en kneep zijn lippen op elkaar tot ze heel smal waren. Met moeite slikte hij een snik weg, dat kostte inspanning omdat hij altijd zo lang nasnikte als hij eenmaal gehuild had.

‘Zeg maar tegen juffrouw Augusta dat je niet meer stout zult zijn.’

25

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.