heidje van hem maakte.
Met twee opgeheven vuistjes stortte hij zich op juffrouw Augusta en sloeg fel een roffel van doffe stompen op haar dikke gekorse-teerde achterste, dat hij plotseling weerzinwekkend had zien puilen onder de zwartzijden rok.
Maar dit was het einde. Ook juffrouw Augusta was zichzelf kwijtgeraakt. Ze greep het opgetogen toeziend Mietje en smeet het buiten de deur, gilde om Sellie, pakte Henri om het spartelend lijfje en duwde zijn rood en nat verhit gezicht in de waskom. Toen Sellie kwam aanlopen, zag ze verschrikt hoe juffrouw Augusta een brede straal koud water uit de lampetkan over nek en kruin van het kind goot.
‘Addesjem!’ riep ze, ‘wat gebeurt hier? Henri is helemaal overstuur!’ Maar hijgend schreeuwde juffrouw Augusta, met een stem en een intonatie, die niemand in huis nog zo van haar had gehoord:
‘Breng dat mamzer weg, breng het waar het thuishoort! Naar de asjmedei!’
‘Moet men dan ook rooien in zijn huis halen?’ triomfeerde Sellie.
Mijnheer Godschalk trok zijn jaskraag op en keek omhoog naar de avondhemel waar al veel sterren stonden te fonkelen tegen een donkerblauwe vrieslucht. Ja, nu ging de winter doorzetten.
Hij stond bovenaan zijn stoep en zocht zijn huissleutel, maar hij zocht niet haastig. Zijn hand tastte zomaar een beetje rond in zijn zak, hij verlangde nog niet serieus de sleutel te vinden want hij vond het plezierig om vrijdagsmiddags tussen sjoel en etenstijd nu eens precies te doen waar hij zin in bleek te hebben, en op dit ogenblik had hij zin om te staan nietsdoen op zijn stoep.
De sabbatwijding in de oude ‘Neie Sjoel’, die hij van kindsaf uit zijn eigen vaste plaats had bekeken, bracht hem iedere week weer in een stemming van kalme feestelijkheid. Zijn zorgen en wrevel waren dan voor een ogenblik tot rust gewiegd op de maat van de vertrouwde zangwijsjes, hij kon zich weer eens tevreden voelen ademhalen en genoot daarvan. Religieuze emotie had hiermee niet vandoen, mijnheer Godschalk was kritisch genoeg om te weten dat hij geen godsdienstige zekerheden had. Hij ging naar zijn sjoel zoals hij naar zijn kachel liep als hij zijn handen wilde warmen: omdat het aangenaam was. Als de dienst was afgelopen kuierde hij langzaam terug in de richting van de Kloveniersburgwal, rustig gaande en vrij van dringende gedachten. Hij sloot zich
20