De kinderen hadden hun stad opgezet. Eerst had Henri nog geholpen, maar ’t was prettiger om te zien hoe een ander deed. Mietje greep en schikte, ze legde de treinrails om de stad en zette de soldaten daarlangs, net als bij de kazerne aan de Muiderpoort. Ze gaf de wagen van Van Gend en Loos zijn plaats op een Dam waar ze Henri met zijn blokken een Naatje liet bouwen en bij iedere niéuwe inval liep ze naar Henri en zoende hem op twee wangen, omdat alles zo heerlijk was en ze met al dat mooie speelgoed speelde. Henri zoende terug, zoals dat behoorde, om-en-om hoorde het, hij zoende zo ook zijn tantes en zijn vader en, als ’t moest, juffrouw Augusta. Maar dan veegde hij wel eens zijn mond af als niemand het zag, nu dacht hij daar echter niet aan.
Eindelijk stond de stad. ‘Nu laten we de trein rijden,’ zei Mietje. ‘Dat mag niet van juffrouw Augusta,’ waarschuwde Henri, ‘en ’t is, geloof ik, al sjabbes, dan mag ik niets laten rijden.’
‘Maar ik wel,’ zei Mietje, ‘ik ben geen jood. Kijk maar of ik het goed doe.’ Ze peuterde met het sleuteltje in de locomotief, de veer ratelde, ‘ja zo moet het,’ zei Henri. De trein reed.
Toen juffrouw Augusta een half uur later de deur opendeed, klonk een ongewoon gejuich uit de kinderkamer. De trein liep ratelend om de stad, de vrachtwagen kraakte onder het gewicht van haar naaidoos en midden op de Dam, bovenop het blokkenmonument, stond Henri’s nachtlichtje, het waterglas met het oliepitje, dat Mietje had opgestoken met de lucifers die juffrouw Augusta zo voorzichtig placht weg te bergen bovenop de kast.
Maar wat het ergste was: toen juffrouw Augusta geschrokken en boos het lichtje had uitgeblazen, (het was allang sabbat, maar hier bestond direct gevaar) stampte Henri woedend met zijn pan-toffelvoetje op de grond en schreeuwde driftig naar haar omhoog: ‘U bederft ook altijd alles!’
En dat was heel erg voor juffrouw Augusta, die het weesje had verzorgd sedert de dag dat het werd gespeend. Haar gelige wangen werden witbleek. Henri zag het omdat hij altijd alle kleuren zag en hij wist dus dat hij juffrouw Augusta verdriet had gedaan, maar voor de allereerste maal in zijn leven was dat echt plezierig, en toen hij zag hoe juffrouw Augusta het rode kapertje over Mietje’s krullen stulpte en haastig het manteltje om haar armpjes trok, gooide hij zich, ook voor de allereerste maal, in het opstandig gekrijt van een gedwarsboomd kind. Opzettelijk en bewust schreeuwend en voetstampend, hoorde en voelde hij zich razen, hij genoot van dat voelen, zijn hele kleine lichaam schokte en schudde in de eindelijk heerlijk losgebroken woede, die hem op haar golven tilde en onverwachts een vrijgeboren, intens-willend een-
19