Stina gaf geen antwoord en dat hoefde ook niet; als juffrouw Augusta sprak, was het onmogelijk om niet te luisteren.
Beneden in het souterrain hing baklucht van vanille en kalfsvet met een wolkje appelgeur. Juffrouw Augusta snoof en rook geen feilen, maar ze stapte toch even de keuken binnen waar Sellie juist de appeltaart van het bakblik op een schaal liet glijden. Op de marmeren rechtbank stonden drie moten zalm uit te dampen. ‘In de pan wegzetten,’ zei juffrouw Augusta, ‘en de mayonaise is toch klaar? want morgenochtend mag je ze niet maken.’
‘Dat hoeft u tegen mij niet te zeggen.’ Sellie was gepikeerd. ‘De mayonaise is klaar, alsjeblieft! als zalf is ze.’
‘Dat wilde ik alleen maar weten,’ zei juffrouw Augusta onbewogen en wendde zich naar de deur. Maar Sellie die dag aan dag met niemand omgang had dan met de werkmeid Stina, en zich als jodin meer verwant, zelfs gelijk voelde aan juffrouw Augusta, al was die dan toevallig haar meerdere, begon haastig een praatje.
‘Een lekker kind is dat meisje van Bet.’
‘’t Lijkt niet op de moeder,’ vond juffrouw Augusta.
‘Dan zal ’t op de vader lijken. Maar ’t heeft geen trek van de drogist om de hoek en Stina zei nogal dat ze ’t van die had. Afijn weet Stina veel.’
‘Weet jij dan van wie het is?’ vroeg juffrouw Augusta beleefd. Men kon Sellie niet voor het hoofd stoten door te vlug te vertrekken, maar het onderwerp was al zo vaak behandeld, dat er niets nieuws meer viel te vernemen.
‘Hoe zal ik weten wat Bet zelf niet weet?’ lachte Sellie plezierig, ‘’t Is mijn altijd nog een raadsel dat dokter Querido haar hier heeft binnengebracht als min, ausgerechnet hier waar geen vrouw meer was en twee bedienden rondlopen.’ - Sellie was achtenveertig en ofschoon nog altijd een meisje, praatte ze toch over alles mee.
‘De dochter van de Raw hoeft geen minnedienst te zoeken,’ zei juffrouw Augusta en keek naar de deur. Dit kon langdurig worden. ‘Zal ik u wat vertellen?’ Sellie lichtte het deksel van de soeppot, de kruidige bouillongeur doortrok de keuken en juffrouw Augusta rook met voldoening dat de sabbatsoep een meesterwerk werd, ja, tegenover zo’n keukenmeid moest men wel wat toegeeflijk zijn. ‘Zal ik u wat vertellen? Een fatsoenlijke jodenvrouw had er moeten zijn om Henri te voeden. En toen u in huis kwam en het kind gespeend was, had meneer haar niet als werkster moeten aanhouden. Nu glipt ze ieder ogenblik dat ze de kans ziet naar boven.’ Juffrouw Augusta bezat rechtvaardigheidsgevoel. ‘Je mag mijnheer niet kwalijk nemen dat hij haar wou voorthelpen, zij had haar
17