zelfs iets zeggen, doch dat lukte nog niet, - *wat heeft hij dan toch?’ dacht mijnheer Godschalk, ‘zou hij *t zich zo aantrekken dat het ding niets waard is?’
‘Kom, kom,’ troostte hij en klopte de oude geestelijke voorzichtig op de rug, ‘’t is lelijk vermolmd, dat is waar, maar we hebben tegenwoordig zulke uitstekende methoden om iets te conserveren,
- misschien overleeft dat beeldje u nog wel. Laat u het maar eens hier, dan zal ik zien wat ik eraan kan laten doen.’
Maar de pastoor was al opgestaan en had met bevende handen de kleine donkerbruine madonna in de brokaatlap gewikkeld. ‘Dank u, dank u, - neemt u mij niet kwalijk, ik was daar wat zenuwachtig, - ’t was zeker een te lange reis, heel van Brabant - Wat ben ik u schuldig, mijnheer?’
‘Niets, niets Eerwaarde, wat kan ik daar nu voor rekenen?’ glimlachte mijnheer Godschalk opgelucht en alweer gehuld in zijn Parijs air van grand seigneur.
‘Ge deedt het dus om de Liefde Gods?’ vroeg de pastoor en zag mijnheer Godschalk aan met nog natte ogen. ‘Dan dank ik u wel zeer, — en dan moogt ge nu ook wel weten waarom ik uw oordeel vroeg. - Zie, ik wist dat mijn kerk lang voor de reformatie een wonderdadig beeldeke had bezeten, een Lievrouwke, dat door een kasteelheer was meegebracht uit Frankrijk. Dat Lievrouwke genas van huidzeer en al het volk uit de omtrek kwam ter beevaart want er is altijd veel huidzeer geweest in onze streken. Maar enfin, na de reformatie was ’t dan zoek. En denk eens aan, - ’t staat nu toch wel vast dat dit het beeldeke is en dat onze pastoor het indertijd heeft doen wegmetselen toen de geuzen kwamen. -Ik was zostraks wat ontdaan, - de genade is ook al te groot, -dat ik het juist mag zijn, die het vind. En zo op het rechte moment, midden in deze zware ongelovige tijd!’
Mijnheer Godschalk keek belangstellend toe, terwijl het antiek brokaat opnieuw schuilging in het roze vloei en dat weer in het pakpapier. ‘Wat gaat u nu verder doen?’ vroeg hij.
*Nu ga ik’ - de pastoor staarde glimlachend in een zalig verschiet
- ‘nu ga ik dan eerst onze bisschop verblijden en een stukje schrijven voor de krant, - en dan ga ik het Lievrouwke aan mijn parochianen tonen, - dat zullen schone dagen worden. Ja, - en wat er dan verder met de beeweg geschiedt, daar mag ikzelf natuurlijk niet in beslissen. Enfin, nu ga ’k dan maar en nogmaals dank, mijnheer!’
Mijnheer Godschalk boog beleefd en glimlachend ten afscheid en wenkte de bediende dat hij zou meegaan tot de huisdeur. Even later stonden ze ieder voor een venster het bezoek na te kijken en
10