doch deze dingen zijn moeilijk uit te spreken. Wel zal ik altijd blijven zien hoe hij mij nakeek toen ik mij aan de deur naar hem omwendde. Zacht hoofdschuddend in zwijgend protest, zag hij mij tegelijk zoo toegenegen aan, dat ik mij onweerstaanbaar tot hem voelde getrokken en terugkeerend, boog ik de knie en kuste zijn hand. Daarna schaamden wij ons waarschijnlijk beiden, ik keek tenminste niet nog eens om.
Den volgenden avond, na onzen eersten, zwa-ren dag, opende ik het pakket. Ik vond een leeren etui en daarin een op ivoor geschilderde miniatuur van een aandoénlijk mooi meisje, een sierlijk, lichtblond kind van misschien dertien, veertien jaar. Ik verwonderde mij over dit geschenk, maar meer nog over de vage gelijkenis met een gelaat dat ik moest kennen. Het was alsof mij een bloemknop werd getoond en ik mij bezon op den vorm der bloem. „Aan mijn lieven broer Armand,” had de geefster in het etui geschreven. Het moest een zuster van den hertog zijn, maar hoe zou ik die kennen?
„Hij zal mij later meer zeggen,” beloofde ik mijzelf. Maar een week daarna, bij een felle attaque van de Oostenrijkers, die onze .hoofdmacht beschoten uit hun besneeuwde kloven, werd hij door een kanonskogel verpletterd. Ik hoorde dit echter pas weken later. Zelf bij de
98