VI
Nancy. Wallen, poorten, wallen, een roffel en de kreet van een marketentster. Mijn vos tilde voorzichtig zijn beenen over tentkoorden en stond stil op het qui-vive van een schildwacht. Mijn hart popelde. Ik kende geen wachtwoord, wist geen signaal te onderscheiden, ik had niets aan te bieden dan mijzelf en toch wist ik dat dit een wereld was waarin ik mij zou kunnen roeren.
„Waar ligt de staf van den hertog?” vroeg ik den wacht. Hij nam mij op van hoofd tot voeten en ik zag wat hij dacht: „Weerzoo’nmelkmuil die komt commandeeren.” En overal volgde mij dezelfde blik, van den wachtofïicier tot den ordonnans die mij bij den hertog brengen zou, een blik die een mengsel was van waardeering, verholen naijver en achterdocht. „Een knappe jongen, van adel waarschijnlijk, eentje die over onze ruggen carrière moet maken,” zeiden al die oogen en ik keek recht terug in hun pupillen. „Ja zeker, en waarom niet?” Maar in het kwartier van den hertog, tusschen zijn hooge officieren en andere heeren, was ik niet meer zoo zeker van mijn zaak. De eigenlijke vuurproef moest eerst beginnen. Wie en wat ben je, Sieur
84