verhaal vertellen. Vertel me liever van jou.”
Ik trachtte onder woorden te brengen, wat mij tot dusver had bewogen, maar het was onbelangrijk geworden. Hoe ijdel maakte dit vreemde uur mijn wensch om naam en stand te kennen. En hoe kon ik haar spreken over mijn da-gelijksch bestaan? Al wat ik had beleefd en genoten, was mij door mijn lichaam gegeven. Hoe kon ik haar die vreugde beschrijven zonder haar pijn te doen, zij die haar lichaam vergeten moest?
Maar kon zij het vergeten? Toen de nacht op zijn zwartst was, in het uur voor den komenden dageraad, en ik opstond om heen te gaan, had zij een enkel zwak oogenblik.
„Moetje weg?” vroeg ze. ,,Is het al voorbij?” Ze kreunde en ik zette mij weer.
„Eer ik ga, moet je het mij vertellen,” zei ik. „Niet je historie maar je verdriet. Misschien helpt het.”
„Men kan zich niet met woorden wegvertellen. Ik wil je ook niet belasten met mijn nood. Maar ik heb het zwaar. lederen dag sta ik voor mijn spiegel. „Hoe ver al?” — „Hoe lang nog?” — En ik zie geen voortgang. Een enkele kleine doffe plek, die blijft en niet groeit. Soms denk ik dat de doktoren zich hebben vergist en dat ik hier oud en grijs zal moeten worden tot ik mag sterven. Dan moet ik verder denken, gedachte
57