ruste en tevreden vos draafde tusschen de parken en lusttuinen der rijke burgers naar het Zuiden. Geuren en vogelklanken begeleidden en omzweefden een violetten zonsondergang, het jonge blad, groen gewasschen door een enkele zoele bui hing glimmend en glinsterend boven de tuinmuren. Met een half uur, dacht ik, zou ik het hospitium der Benedictijnen bereiken waar ik den nacht wilde overblijven, om in den vroegen ochtend den langen frisschen rit te beginnen, die mij dagenlang door het weinig bevolkte dal van de Yonne moest voeren. Parijs lag achter mij als een slecht geslaagde proef. Ik had tot duizelens toe in menschengezichten gekeken en, naar ik voelde, zonder eenig profijt. Toen de witte schim der maan zich losmaakte van een paarlmoeren avondhemel en blinkend haar kuischen vorm aannam, zuchtte ik van herwonnen tevredenheid. De zachte bries gleed liefkoozend over mijn handen en wangen en opnieuw genoot ik de blijde zekerheid van mijn bewegingen tusschen de dingen der natuur. Het deerde niet dat de weg langer bleek dan ik verwachtte en het hospitium ook met het vallen van den Meinacht onvindbaar bleef, spelend floot ik den lokroep der nachtegalen na en beluisterde glimlachend hun antwoord. Dieper zonk de nacht en onder het zwaar kastanjedak der lange laan drong
48