zier. Ik bezocht een adres, dat mij door een bedelaar bij de Sainte Chapelle in de hand was gedrukt. Hij had het landjonkertje goed getaxeerd want hij zond mij naar een vrij zindelijk bordeel, maar dit galante leven leek mij niet zeer galant, ik ontving een indruk van stompzinnig onfatsoen, die mij de laatste uren van den nacht slapeloos en verbitterd op het harde matras van mijn logement deed woelen. Ik had nog te leeren dat zulke nachten altijd op gelijke wijze eindigen, tenminste voor een man, die niet in staat is om mateloos dronken te worden. Toen ik des morgens mijn hoofd onder de pomp stak, bedacht ik gemelijk, dat mijn Nor-mandische liefjes met vrij wat minder omslag veel natuurlijker vreugden wisten te geven dan deze gedresseerde slavinnen. Proestend en wrijvend schold ik mij innerlijk een dwaas, dat ik van Parijsche lichtekooien had verwacht, wat dichters als Boccaccio slechts uit droomen weten neer te schrijven.
En toch droomde ik dienzelfden avond onder laag neerhangende seringetrossen mijn eigen romantischen droom van verlangen en hoewel ik, als uit iederen droom, ontwaakte in een bitterder werkelijkheid, heb ik nooit zijn schoonheid kunnen vergeten.
Ik had Parijs achter mij gelaten en mijn uitge
47