glimlachende jonge moeder, wier bezige vingers aan een kinderhemdje naaiden en wier blik bijwijlen afdwaalden naar een mandewieg in den hoek van het vertrek, maar die mij, steeds met de oogen op haar naaiwerk, sprak over dingen die ik nimmer door een vrouw had hooren aanraken, de dingen van den geest. Ik vermoed dat zij trachtte te peilen in hoeverre ik het vertrouwen van haar echtgenoot waardig was en mijn onwetendheid moet haar wel zeer hebben verbaasd. Ik kende zelfs niet de namen der wijs-geeren die zij aanhaalde, namen die naar ik aanneem grootheid van geest en ziel vertegenwoordigen, doch die mij tot op den huidigen dag namen zijn gebleven. Haar echter waren hun uitspraken blijkbaar levende werkelijkheid, want haar oogen schitterden terwijl zij ze nasprak. Doch toen ze bemerkte, dat ik haar niet kon volgen, herstelde ze op fijnzinnige wijze het verbroken contact en terugkeerend tot de lichtere aanvangen van ons gesprek, leidde ze mij naar wat mij waarlijk ter harte ging, de eenvoudige vreugden van mijn jeugd. Zoo kon ik haar uitvoerig vertellen van mijn goeden vriend, den vos, en toen haar man binnentrad, vond hij haar met rustende handen en een glimlach naar mij luisteren.
Aan de ontmoeting hunner oogen in vraag en
40