zat een ernstig man, een deftig burger in zwart-lakensch pak met witkanten kraag, zelfbewust, zelfbeheerscht, met rustigen glimlach. Toen hij mij zag, sprong hij verwonderd op. Het volgend oogenblik luidde hij rinkelend een tafelschel die naast hem stond.
Ik boog, maar voor ik een woord had kunnen spreken, opende hij een zijdeur en schoof mij over den drempel een schemerige ruimte binnen. Ik bemerkte dat ik in zijn winkel stond, want mijn hand greep om den rug van een bar-biersstoel. Even later had hij vuur geslagen en een kaars ontstoken.
,,Hoe zie ik u zoo spoedig terug, jonker?" vroeg hij.
Het is mij gegeven om in korte woorden feiten te kunnen meedeelen. Ik kon hem het belangrijkste vertellen eer ik voelde dat zijn aandacht van mij afgleed naar een voetstap op zijn win-kelstoep en hij mij verliet.
Een oogenblik later was hij terug en wenkte met een hoofsche buiging dat ik hem zou volgen. Hij bracht mij terug in het kleine vertrek waar ik het eerst was toegelaten.
„Ik kan u vanavond niet bijstaan in uw goed werk," zei hij, „want ik heb ander goed werk te doen. Ik geloof in een Voorbeschikking, jonker, en het is, meen ik, geen toeval dat ge juist nu
37