die stond voor zijn overtuiging, dat brak als een angstvlaag uit de vrouw, die zijn kind op haar arm en naar ik zag in haar lichaam droeg. Ik wendde mij schielijk af.
„Laat hij daar zelf rekening mee houden,” zei ik. „Maar ik geef u verlof om nog eenmaal met hem te spreken.” In mijn hart bad ik, dat het hem zou gelukken om de zaak nog te schikken.
„Wat is dat voor man?” hoorde ik mijn adjudant zeggen. „Hij spreekt mij te vlot. Als het geen spion is, laat ik mij villen. Dit land zit vol vervloekte Hugenoten.”
Doch ik sloeg geen acht op zijn gepraat, mijn gansche wezen ging mede met mijn tolk.
Ik zag hem op den smid toetreden, geen enkele van hun bewegingen ontging aan mijn haast ondraaglijk gespannen aandacht. Ik zag hoe zij oog in oog enkele woorden wisselden, zag den langen handdruk van man tot man en toen ik Maître François naar de vrouw zag gaan om haar met zachten drang weg te leiden, wist ik dat ik had verloren. Hij ging langs mij heen en zag mij niet meer aan.
Het was een hard en vernederend oogenblik en pijnlijker zelfs dan het moment waarop het knetteren der geweren mij berichtte dat mijn bevel was uitgevoerd. Maar mijn omgeving
174