te volgens de leer der naastenliefde te leven en daarom alle geweld had afgezworen. Haar leden gingen niet in krijgsdienst, noch te land noch ter zee, ook klaagden zij een misdadiger niet aan bij de overheid, maar gaven hem daadwerkelijk kans zich te beteren. Luisterend naar zijn consciëntie, kon de smid inderdaad geen diensten verrichten voor gewapend krijgsvolk.
„Wees dan zoo goed om hem te zeggen, dat hij zijn conscientie moet laten praten,” zei ik. „Dit werk heeft haast.”
Maître François schudde het hoofd. „Hoe kan ik dat doen, monsieur? Dien raad kan ik niemand geven.”
Achter en rondom mij begon het onrustig te worden. Mijn officieren werden ongeduldig en ik begreep hen. Hier stond ik en mocht mij niet laten trotseeren, ik was uitvoerder van den wil des Konings. Dus probeerde ik het eenvoudig middel dat ik tot dan nog altijd gewetensbezwaar had zien overwinnen. Ik zei, dat ik den smid zou laten fusilleeren als hij niet onmiddellijk aan het werk ging. Maître François zweeg, maar een van mijn menschen verduidelijkte mijn woorden met zijn gebaar.
De smid werd slechts even bleeker onder zijn zwartberookte huid en zei dat hij bereid was voor God te treden.
172