de Marquise d’Ivry. Het was een der weinige voordeelen van mijn promotie, dat ik particuliere brieven kon meezenden met de koeriers die tusschen het leger en Versailles reisden en ik benutte die gaarne. Ik had haar al dadelijk geschreven nadat ik wist waarheen zij was gegaan en het was mij een dubbele verheugenis, dat ik haar in het Normandische wist, waar zij slechts een dagreis Zuidwaarts van mijn geboortehuis woonde. Zij was zelfs al eens naar ons paviljoen gereisd om mij bericht van mijn moeder te kunnen zenden. In mijn hart was ik vast besloten, haar dadelijk na het einde der campagne te bezoeken en haar aan te bieden wat zij reeds lang bezat: mijn eerbiedige adoratie. Doch ik wilde niet dat een wellicht wat geflatteerde herinnering mij voortijdig aan deze vrouw zou binden. Ik wilde haar zelf ontmoeten en in de oogen zien als ik haar om haar liefde vroeg, zoodat en mijn ziel en mijn lichaam zich zouden mogen verblijden. Maar in onze brieven lag de vreugde van het komend oogenblik reeds als een zoet geheim verborgen, alles doorgeurend hoewel nog niet ontloken.
„Zeer vereerde en kostbare vriendin," schreef ik haar in dien tijd, „als ge wist hoe dankbaar ik ben voor het bloote feit, dat ge het zegel van dezen brief zult breken en dit papier in uw
166