Mij was het nog zwaarder dan de andere heeren om hier gestreng en plichtmatig op te treden. Alles wat ik zag en ontmoette, herinnerde mij aan het Normandische land: de burgertrots der stedelingen, het rustige en zwijgzame wezen der boeren en hun rechtzinnige praallooze godsdienst, die zeer na verwant scheen aan de verboden religie onzer Hugenoten. Ik waardeerde hen en verkropte slechts moeilijk dat zij mij niet als vriend aanvaardden. Twee jaar had ik nu alweer onder de tent geleefd en soms verlangde ik hevig naar een rustig uur bij het haardvuur tegenover een vriendelijk en tegemoetkomend gelaat.
Toen bereikte ons de order des Konings, dat onze opmarsch moest worden versneld en dat hiervoor alles, ook de belangen der burgers, had te wijken. Het was ons allen een pijnlijk bevel, want wij waren mannen van stand en beschaving, opgevoed en gewend om als kenners te genieten van de goede en schoone dingen des levens en wij wisten, dat wij in dit kleine welverzorgde bestek evenveel ravage zouden aanrichten als een verdwaalde kat in een kabinet met Chineesch porselein. Maar wij hadden ons slechts te voegen naar het consigne, de leiding van den krijg was zaak des Konings.
In die dagen correspondeerde ik reeds met
165