met een wijdheid, die iederen vasten vorm zijn grootte ontnam.
Langs dien hemel mat mijn oog nu richting en afstand dien ik had te gaan. Ver achter den naasten bergrug lag het doel van dezen eersten dagtocht. Zes dagen waren mij gelaten om Nancy te bereiken, maar als ik snel reed, werd het mij mogelijk om van de rechte route af te wijken en door het dal van de Yonne de plek aan te doen, waar ik dien eenen wonderbaren nacht had beleefd. Vele malen had ik er mij later in gedachten neergelaten en hoewel het rumoerige soldatenleven mij had voortgejaagd, toch had ik Madame d’Ivry nooit geheel vergeten. Wel waren de lijnen van haar gelaat ietwat vervaagd, maar de bevallige en evenwichtige fijnheid van haar wezen was mij door al deze ruwe jaren heen bijgebleven als een werkelijkheid, reëeler dan wat met lijnen te schetsen is. Als alle soldaten had ik van de vrouwen genomen wat zij boden, maar een vergelijking met de dame van mijn verlangen kwam daarbij niet in mij op. En als toch een enkele maal een sierlijker beweging of de fijner stemklank eener onbekende mij haar beeld te binnen bracht, was het mij juist daardoor onmogelijk om verdere avances te maken. De diepste ruimte van mijn hart, eens vervuld van haar stem, was voorgoed verzegeld met haar beeld.
156