zondaar verdraagt slecht de eenzaamheid."
Het bloed vloog mij in de ooren. „Een zondaar? Bewaar je oordeel voor jezelf en bid dat God je genadig mag zijn! En waarom heeft zijn lijk geen christelijke begrafenis gehad?”
Hij keek mij aan of hij op de pijnbank lag. „Er kwam hem geen begrafenis toe,” zei hij moeilijk, „hij was een echtbreker en een zelfmoordenaar. En ik had mijnheer den graaf in moeilijkheden gebracht als ik hem had begraven. Mijnheer de graaf heeft nooit geweten dat het niet is gebeurd.”
„Je liegt. Als de graaf je de order had gegeven, had je hem begraven.”
„Maar ik had geen orders,” hield hij vol.„En ik wilde niet meer ongeluk dan er al was. De deur naar den vluchtgang was afgesloten en het luik heb ik vastgenageld, was dat niet evengoed als een graf in ongewijden grond? Meer kwam hem niet toe.”
Plotseling herinnerde ik mij zijn blinden angst toen wij den vorigen dag in de gevangenkamer stonden. Maar nu begreep ik hem. De loiechten-ziel! Hij durfde niet binnengaan in dit ongewijd graf. De kwade geesten waren niet verjaagd! Het was dezelfde angst, die oude vrouwtjes op den brandstapel joeg of in een put smoorde. Wat kon ons van dien angst verlossen?
146