greep ik voor het eerst mijn arme moeder. Ook zij had geleden onder al wat zij nimmer weten zou. Hoe had ze ooit, in mijn oogen zoekend, kunnen beslissen voor den echtgenoot of den geliefde? Het was goed dat de wereld zich voor haar had omsluierd, zoo was zij gered voor de marteling.
Het werd duisterder en duisterder achter de vensters. Eindelijk kwam Jeröme, die na een voorzichtig tikje om een hoek keek en op mijn zwijgend teeken wachtte dat hij de kandelaars kon aansteken. Ik liet hem begaan en weer vertrekken. Ik vroeg hem niets, het was onnoodig geworden. Nooit zou hij mijn laatste vragen kunnen beantwoorden. Niemand wist wie mijn vader was.
„Ik had aan het kind willen zien hoe wij elkaar hebben liefgehad.” Wel, hoe zou hij mij hebben aangezien? Ik zocht langs den wand, hier moest het portret hangen, volgens Jeröme. Recht voor mij in het helle kaarslicht zag ik den vroolijken jonker met een koppel Engelsche jachthonden. Hij droeg den rooden rok en den jachthoorn van alle staatsieportretten uit dien lustigen tijd toen Zijne Majesteit nog feestvierde. Ja, ik zou zijn zoon kunnen zijn, hij had een boschhut kunnen bouwen als ik en er leven zonder te vragen naar meer. Mijn hart ging naar hem uit. Maar had hij
138