vond mijn voet drie of vier treden die stijging aanduidden. Doch waarom Jeróme dit een zware tocht noemde, was mij onbegrijpelijk. De atmosfeer werd zelfs gaandeweg beter, de dufheid verminderde en bij een kromming van de gang, waar een spleet in het metselwerk licht doorliet, ademde ik een teug frissche lucht. Wel hadden honderden spinnen hier hun webben opgehangen en ervoer ik een kort oogenblik den on-verklaarbaren afschuw dien ik levenslang heb gevoeld bij het zien van dat grijpend gedierte, maar ik sloeg met mijn degen een gat in het dikke grijze rag en stapte er doorheen. De gang moest hier reeds dicht aan de oppervlakte liggen, want ik hoorde geluiden, het wetten van een zeis en den roep van een knecht naar een giechelende dienstbode.
,,Waarom noemde je dit een zware tocht?” vroeg ik Jeróme.
„Monsieur le Comte is nog niet aan het einde,” zei Jeróme en hield zijn toorts voor een gemetseld poortje waarin een ijzeren deur sloot. De gang liep dood op deze deur.
„Het is beter dat Uwe Edelheid hier alleen binnengaat,” zei hij.
Ik keek den man aan. In mijn soldatenleven had ik geleerd om mij voor valstrikken te hoeden en de redelooze angst die een oogenblik door
9 129