mijn voogd hier wel had gegeven, de quintessence van wereldsche praal moest zijn geweest. Ik hief mijn hand omhoog voor een menuet en zag een aanvoerder van honderd elegante jonkers den dans openen. Alleen de danseuses ontbraken. Als partner was slechts de zwartlij nige figuur van Jeröme aanwezig, een rij van strakke meetlinialen tegenover de reeks zwierig golvende mantels. Ik liet mijn arm vallen en draaide op mijn hakken tegenover een andere rij heeren.
Boersch was ik niet meer, dat was duidelijk. De groote hoed stond mij los op de krullen, het kleine zwarte snorretje teekende een pittig accent over mijn gewelfden bovenlip. Geen wonder dat de meisjes zich graag door dien mond lieten kussen!
Plotseling keken honderd paar oogen mij sarcastisch aan. Vervloekt! Droeg ik werkelijk dit onzinnig verzekerde sensueele glimlachje als ik op vrijersvoeten ging? Waarom had nooit een vrouw mij hoonend weggezonden? Wilden de vrouwen dan juist dien lach, wilden ze niets meer dan het oerbeeld van al deze goedgebouwde, goedgevoede, goedgekleede jongemannen?
Ik had mij in het gezicht kunnen spuwen. Er moest toch meer in en aan mij zijn dan wat ik voor mij zag! Ik sloeg mijn hand aan den degen.
125