dien ik innerlijk nog steeds mijn voogd noemde. Ook stamde zij ongetwijfeld uit het geslacht Angers, maar dit verklaarde niets van het onbegrijpelijke feit, dat mijn voogd had ontkend mijn vaders naam te weten en dat de hertog van Angers zich op eerewoord had verplicht mij niet te spreken over mijn afkomst.
Eindelijk, toen de kwelling der slapeloosheid onverdraaglijk werd en ik mij machteloos voelde gevangen in de klem van mijn gedachten, aanvaardde ik in een galbitter oogenblik mijn vernedering. Ik moest erkennen dat ik had gefaald. Maar dit was geen reden om te blijven falen. Ik balde mijn vuisten en zwoer, dat ik den volgenden dag zou weten wat er te weten was en naar mijn weten zou handelen.
123