echtgenoote van den graaf, zuster van den duc d’Angers. Ik lachte in mijzelf. Alles bleek begrijpelijk, overduidelijk. De hertog was mijn oom geweest, vandaar zijn protectie. En het aardige portretje, dat hij mij als souvenir had gegeven, was een kinderportret van mijn moeder.
Ik was dankbaar dat dit alles nu helder voor mij stond. Ik wenschte ook niet verder te denken. Neen, ik had voldoende zekerheid. Den middag had ik besteed aan het bezoeken van de tuinen en wijnkelders van het slot, ik had de stallen en keukens geïnspecteerd en gesproken met boeren en personeel. Het was geen geringe zaak om graaf van Auzun te zijn. De vorige graaf was een eigenaardig man geweest, ik zag het aan de gezichten der boeren als ik zijn naam noemde. Maar ik moest trachten hem beter te leeren kennen, hij was immers mijn vader. Welke gril hem had ingegeven om mij in Normandie te laten opgroeien en mij slechts onder het mom van een onverschilligen voogd tegemoet te treden, zou ik wel nooit te weten komen. Misschien vreesde hij dat ik hem als zoon van een waanzinnige moeder oneer zou aandoen. Hoe het zij, hij had het onrecht hersteld. Ik was op de plaats die mij toekwam.
Zonder protest liet ik mij den volgenden ochtend aan het ontbijt reeds door twee lakeien be
119