Het was hetzelfde gelaat dat mij had aangezien uit de miniatuur binnen den brilliantkring, maar levensgroot nu en met alle levendigheid en diepte, die een groot meester zijn onderwerp verleent. De miniatuur moest naar dit voorbeeld zijn geschilderd.
Ik voelde mij ontwaken. Mijn blik zocht Je-röme en vond hem op de plaats waar hij achter mij de zaal had betreden.
„Dat portret heeft hier vroeger niet gehangen,” zei ik en wees naar de schilderij.
„Het hing hier voor uw geboorte maar werd later afgenomen. Vanmorgen heb ik het weer laten ophangen.”
Ik liep om het tafelblad. Onder het wapenschild in den linkerbovenhoek van het paneel teekenden lichte penseelhalen een naam: Yvonne d’Angers, Comtesse d’Auzun.”
Ik haalde diep adem. Dit was een bewijs, ik kon het aanvaarden. Mijn longen vulden zich met vreugde. Ik was werkelijk en waarachtig Graaf van Auzun.
Den avon d legde ik mij te ruste in het monumentale ledikant dat door alle kasteelheeren van vader op zoon was beslapen. Ik was geen indringer meer, geen ondergeschoven erfgenaam. Mijn moeder was Comtesse dAuzun,
118