teel gediend. Dat is alles. Maar ik was koejongen en ben nu eerste bediende. Mag ik vragen wat mijnheer de graaf wenscht?”
„Explicatie. Mijn vroegere voogd heeft mij naar jou verwezen. Niet erg vleiend voor mijn persoon maar zeer voor de jouwe. Hij zei: „vraag Jeröme, er is niets dat hij niet weet.” Dat is een groote lof.”
„Wijlen de graaf was een eenzaam mensch en ook groote heeren dragen hun geheimen met moeite. Hij sprak vaak tegen mij, maar hij wenschte geen antwoord. „Je bent als een put, Jeróme,” zei hij, „het eenige wat terugkeert is de echo.” Hij vond het soms aangenaam om woorden te spreken die geen gevolgen hebben.” „Wij zullen die woorden dan zoo diep mogelijk in den put laten rusten, Jeróme. Alleen wat niet zonder woorden te weten is, moet je mij vertellen.”
„Dat meende ik ook, monsieur. Ik heb al een en ander geregeld. Als u mij door het kasteel wilt volgen, zult u veel begrijpen zonder dat ik u behoef te kwetsen met mijn uitleg.”
Vreemd, dacht ik. Deze fijnzinnigheid bij een man die onder zijn gelijken gokt en drinkt. Waar heeft hij zijn ware gezicht? Of heeft hij er geen?
Van het jachthuis ging ik door de hooge al-leeën naar het kasteel dat ik nog altijd niet mijn
115