Het was de eerste maal in mijn leven dat ik mij voelde vluchten, ik liep naar mijn kamer als naar een schuilplaats. Maar toen ik een kaars aanstak en ze flakkerend de tafel verlichtte, lagen daar mijn papieren en staarden mij aan uit al hun roode lakken. Ik kon mij niet verschuilen en vluchten was onmogelijk.
Ik doorwaakte een ganschen nacht om te doorgronden wat de juiste inhoud was van het document. Toen het venster grauw werd, had ik begrepen, dat de Koning mij, Jean Louis Armand, eenig zoon en erfgenaam van den Comte d’Auzun, bevestigde in rechten, plichten en bezittingen van het huis Auzun en mij toestond om titel en wapen te voeren.
Ik rolde het document ineen en borg het in mijn portemanteau. Toen rekte ik mij naar alle zijden en iedere armstrekking werd een vloek. Verdoemd. Verdoemd en verdoemd. Maar hoe hartgrondig gesproken, ik hoorde de nutteloosheid van het woord. Hier stond ik, omhoog geworpen als de speelbal van een grand seigneur die zich alles kan permitteeren wat hij wil, zelfs een willekeurig gekozen zoon en opvolger. Ik ben dus de zoon van Charles, Comte d’Auzun. Het staat beschreven. Hoe zou ik kunnen bewijzen dat de Koning zich vergist? De Koning vergist zich niet.
112