,.Ik heb hier nog meer voor u,” zei mijn chef. „Een pakket uit Versailles dat drie maanden op u heeft liggen wachten. Een bediende van den overleden Comte d’Auzun heeft het mij voor u in bewaring gegeven.”
„De overleden Comte d’Auzun?” twijfelde ik.
„Ja zeker. Ah, u bent drie jaar buitenslands geweest.”
Ik bekeek de zegels en meende te voelen, dat mijn chef tegelijkertijd mijzelf bekeek. Dus boog ik zoo correct mogelijk en ging heen.
In mijn kwartier wierp ik eerst den zwaren uniformmantel af en toen den rok. Op de ronde tafel lag het pakket naast mijn aanstelling en terwijl ik een stoel onder mij trok en mijn hand zich strekte, was het of mijn gansche bestaan lag samengetrokken op dit kleine kringvlak. „Ge zult nog even moeten wachten. Tot na mijn dood.” Ik hoorde het hem zeggen, spottend en vreugdeloos. Nu was de tijd gekomen. Ik stond voor de poort van zijn geheim.
Wat zou het brengen? Weinig goeds, dacht ik. Van het bittere komt geen zoetheid. Maar al wat kwam, zou ik hebben te aanvaarden, met een doode treedt men niet in het gericht.
Met mijn sierdolk sneed ik de koorden los. Binnen het ontvouwde wasdoek vond ik een klein pakje en een zware, verzegelde enveloppe.
106