VII
Misschien was het goed dat ik aldus mijn vaderland terugzag. Misschien zou mijn gansche leven een andesen vorm hebben aangenomen als ik in satijn en pas monten door een zegevierend generaal aan Zijne Majesteit was voorgesteld. Nu stond ik in Nancy, in dezelfde wachtkamer waar ik vier jaar te voren mijn carrière was begonnen, Jean-qui-rit, ritmeester bij de garde, een man zonder naam en zonder protectie, maar met vier jaar werk achter zich.
Ik wachtte rustig tot ik mij zou kunnen melden bij mijn hoogsten chef. Onder de aanwezigen werd gesproken over een nieuwen veldtocht en zeker was het noodig om het volk vertrouwen in zichzelf en Europa hernieuwd ontzag voor onze legers bij te brengen. Toen mij door mijn chef de vraag werd gesteld of ik bereid was in een nieuwe campagne het bevel over een regiment te voeren, was mijn eerste flitsende vreugde niet voor het feit der promotie, maar voor mijn verhoogde verantwoordelijkheid. Men bood mij een eervol, mannelijk bestaan, mits ik mijn land en mijn koning diende boven mijzelf. Ik voelde kracht om te slagen en aanvaardde mijn bevorderingsbrieven.
105