was voorbij, zeker was ook hij te moe geweest. Hij had zich laten vallen toen hij geen plicht meer had. Mijn mannen zwegen en begrepen dat ik snikte.
Dagenlang heb ik meegereden achter iederen ruiter van mijn troep, ik wilde niemand van zijn rijdier berooven. Zoeshebben wij nog een week gedwaald tot we de vlakte bereikten. Toen wij in de prille lente Frankrijk binnenreden, stonden de appelboomen in bloei en spuwden de boeren langs den weg voor ons uit. Wij behoorden tot een verslagen leger.
104