Wat hij moet hebben uitgestaan, durf ik zelfs nu nog niet te overdenken. Zeker heeft hij geweten, dat hij mijn leven droeg, want deze dingen ervaren mensch en dier gelijk en zijn gespannen oog sprak met mij zonder woorden. Maar de pijn van zijn armen scheurenden bek en de angst van zijn trillende spieren heb ik niet kunnen medevoelen en dat stemt treurig.
Zelf voelde ik geen angst, ik was te moe. Ik voelde ook geen blijdschap toen naast mij een van mijn ruiters aan touwen werd neergelaten en hij mij, vast aan zijn eigen lichaam gebonden, lossneed uit mijn teugels. Toen ik weer boven aan den weg stond, waar mijn mannen tot een klomp gedrongen op mij wachtten, was het eerste waarom ik vroeg een touw, opdat ik zou kunnen afdalen en trachten mijn vos te redden. Maar ditmaal weigerden zij mij gehoorzaamheid, zij wilden verder en ik wist dat zij gelijk hadden. Maar hoe kon ik mijn kameraad alleen achterlaten? Mijn plicht beval, mijn hart weigerde en onder de marteling der keuze voelde ik mij flauw wegzinken.
Maar een van mijn luitenants greep met zijn hand om mijn arm. „Het is niet meer noodig,” zei hij. „Zie.”
Vijftig meter lager lag het slappe lichaam van mijn vos reeds half begraven in de sneeuw. Het
103