Het was in zulk een storm, dat ik mijn vriend verloor. Hij was reeds dagen in een toestand van uitputting en zeker had hij zich al eerder te sterven gelegd, als hij niet was opgehouden door den wil om mij voort te dragen. Ook ik was de uitputting nabij en hield mij nog maar duizelig in het zadel. Het scherpe wit van weg en bergwand had mijn oogen ziek gemaakt, ik zag nog slechts vage vlekken en lijnen. Zoo tastten wij onzen weg, toen wij over een bergkam trekkend, in de volle woeste vaart van een storm geraakten.
Hij overviel ons als een donderslag en blies ons wervels stuifsneeuw in oogen en ooren. Aan beide zijden van den weg gleden de witte hellingen omlaag, alle omtrekken vervaagden in de golvende buien en alleen ons verstand waarschuwde nog voor de verraderlijke diepten links en rechts. Wij drongen samen naar het midden van den weg en vochten ons door de vlagen vooruit.
Maar ons vechtersbloed, verdund en verstijfd, was geen portuur meer voor de aanstormende kracht van het gebergte. Voor mij zag ik hoe een ruiter, zichzelf en zijn dier opgevend, buiten de file bleef staan en door den ijzigen orkaan in den afgrond werd geblazen. Een oo-genblik hield ik zelf stil en sloeg een kruis, maar wat beteekent zulk menschelijk gebaar waar de
IOI